Pepijn van Landen - geschiedenis regio Landen

geohistorische tijdingen
stad Landen

DEZE WEBSITE IS IN OPBOUW. GELIEVE BIJGEVOLG ENIG GEDULD UIT TE OEFENEN.

Georges Wemans
Geschiedenis van de Landense regio
Ga naar de inhoud
Middeleeuwen
Pepijn van Landen (Pepijn I)

De oudste historische bronnen met betrekking tot Pepijn I (van Landen), een anonieme Merovingische kroniek uit Bourgondië (circa 660) beter bekend als ‘pseudo-Fredegarius’ en de Annales Mettenses priores (circa 805) leggen nergens een relatie tussen Pepijn en Landen. Vanaf het midden van de 11de eeuw – wanneer ook ‘Landen’ ofte Landanae een eerste vermelding kent in de Miracula Sancti Trudonis – ontstond meer aandacht voor de persoon Pepijn.

R. Stein in BMGN (Low Countries Historical Review), 110 (1995) afl. 3, 329-351: (https://www.bmgn-lchr.nl/articles/abstract/10.18352/bmgn-lchr.4057/): "Al in de tiende eeuw werd in Moorsel, op de grens van Vlaanderen en Brabant, de lokale heilige Goedele verbonden met Pippijn I en met de pagus Brabant. In de elfde eeuw werden in het Henegouwse Lobbes enkele heiligen eveneens gekoppeld aan Pippijn, en bovendien aan de hertogen van Lotharingen. Een cruciale verbindingsschakel komt naar voren in de Vita sanctae Gertrudis tripartita die in de elfde eeuw ontstond in het Brabantse klooster Nijvel. Hierin wordt Gertrudis aangeduid als verwant van Pippijn I en wordt vervolgens het Karolingische geslacht gevolgd tot en met Karel de Grote, diens zoon en kleinzoons. Dat was de eerste maal dat de lijn van Pippijn I naar Karel de Grote voorkwam binnen de grenzen van Brabant. In de groep tiende- en elfde-eeuwse heiligenlevens kwamen zo de meest wezenlijke aspecten van de Brabantse historiografie naar voren: een Karolingische genealogie, een Lotharingse hertogstitel en een Brabants territorium. Zij waren echter nog niet gecombineerd in één enkel werk. Vermoedelijk werd de directe associatie van een Karolingische afstamming met het hertogschap van Brabant en Nederlotharingen pas enkele eeuwen later gemaakt, en werden ook toen pas de drie genoemde aspecten verenigd in de Brabantse genealogieën. Door de afstammingslijn van Karel de Grote naar Jan I te reconstrueren, konden de Karolingisch-Lotharingse tradities bijdragen aan de roem van het Brabantse geslacht."

In de Vita sanctae Gertrudis tripartita (dochter van Pepijn) is een uitvoerige levensbeschrijving van Pepijn I opgenomen, die later de basis vormt voor de Vita Pipini (13de eeuw?). In dit laatste document staat de overbrenging van Pepijns' lichaam van Landen naar Nijvel beschreven, wat tevens de eerste correlatie betreft tussen Pepijn en Landen.

In de 13de eeuw groeit de historische interesse voor Pepijn en staat hij vermeld als ‘eerste hertog van Brabant en Lotharingen’ in de ‘Genealogia ducum Brabantiae ampliata’ (circa 1271) en komt de transfer van zijn lichaam van Landen naar Nijvel aan bod. “Hii (= Pepinus) manserunt apud Landenen in Brabantia, ubi ipse Pepinus Nivellensis primo sepultus die quievit, sed corpus eius, postea inde translatum est in Nivellum Brabantie.”
Jan van Boendale vermeldt in zijn Brabantsche Yeesten (1300-1325) dezelfde feiten en stelt dat Pepijn tot zijn dood woonde op ene oude hofstat die dan nog steeds Oude Landen noemde. Dit laatste werk ontwikkelde zich spoedig tot de ‘standaardgeschiedenis’ van Brabant waardoor steeds meer en meer bronnen opduiken die Pepijn I met Landen verbinden.
De historische correlatie tussen Pepijn en Landen is vandaag nog niet ten volle bewezen vermits vele middeleeuwse bronnen vervalst zijn om de toenmalige plaatselijke politieke en kerkelijke elite van bepaalde legitimaties te voorzien. Dergelijk legitimerend karakter blijkt ook aangetoond voor zowel de Brabantse Genealogieën als voor de vitae van Sint-Gertrudis en Pepijn en de Brabantsche Yeesten. Het is zeker niet uitgesloten dat Pepijn zijn woonst had in Landen: zonder twijfel was deze vroegmiddeleeuwse potentaat een grootgrondbezitter van domeinen die in hoge mate zelfvoorzienend waren. De exploitatie van een dergelijk bezit gebeurde vanuit een centraal gelegen hof waar de grondheer woonde. Een dergelijk centraal hof zal zich zeker bevonden hebben bij de oude bewoningskern van Sinte Gitter dat in het begin van de 14de eeuw inderdaad bekend stond als Oude Landen.

Pepijn 'de Oudere', die in de 13de eeuw de bijnaam 'van Landen' kreeg, werd geboren rond het jaar 580 als zoon van de Austrasische edelman Carloman van Haspengouw. Hij trouwde met de Itta van Aquitanië (H. Itta) en uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: Grimoald (615-656?), de H. Begga (620-693) en de H. Gertrudis (626-659). Hofmeier Grimoald, die na de dood van koning Sigibert III zijn zoon op de troon wilde zetten, werd gevangen genomen en stierf rond 656. Begga's zoon, Pepijn II (van Herstal) (+714) werd in 680 hofmeier van Austrasiër. Hij versloeg de Neustriërs in 687 nabij Tertry en werd tevens hofmeier van Neustrië. Itta stichtte een abdij in Nijvel en Gertrudis werd er de eerste abdis. Pepijn was een zeer actief man en wist zich tot hoofd van de Austrasische aristocratie op te werken. Samen met deze edelen en ook met de steun van zijn vriend Arnulf van Metz bracht hij de Austrasische koningin Brunehilde en haar kleinzoon Theoderik II in 613 ten val en schonk de koningstroon aan de Neustrische koning Chlotarius II.
 
Deze laatste stelde in 615 Pepijn aan als hofmeier van Austrasië. Hofmeiers waren mensen uit de hoge adel die het paleis en vermogen van de koning beheerden. In 620 verslaat hij de Friezen die langs de noordgrens het rijk waren binnengedrongen. De Austrasische aristocratie, aangevoerd door Pepijn en bisschop Arnulf van Metz, eisten in 623 een koning om de eigen identiteit en zelfstandigheid van Austrasië te bevestigen. Chlotarius zoon, Dagobert I, werd daarbij onderkoning van Austrasië. Hoewel de kroniekschrijver Fredegarius Pepijn een onwankelbare betrouwbaarheid en rechtschapenheid toedichtte, behartigde hij in zijn nieuwe positie eerder de belangen van de aristocratie dan die van de koning. In 629 werd Dagobert I, na de dood van zijn vader Chlotarius II, koning van heel het Frankische Rijk en nam Pepijn met zich mee naar Parijs (Neustrië). De Australische aristocratie voelde zich tekort gedaan, nu het zwaartepunt van de politieke macht verschoven was naar Neustrië. Vandaar dat zij, onder leiding van Pepijn, een opstand tegen Dagobert I op het getouw zetten in 632, waarbij ze hun eigen koning eisten. Bisschop Arnulf van Karintië had zich intussen teruggetrokken als kluizenaar, omdat Dagobert I de missionaris Amandus had laten verbannen. Dagobert I kon niet om het sterk opgekomen economisch overwicht en het daaruit voortvloeiend politiek bewustzijn heen, en kroonde daarop zijn 3-jarig zoontje Sigibert III in Metz tot koning van Austrasië. Opstandeling van het eerste uur, Pepijn, had intussen het veld moeten ruimen, vermoedelijk omdat hij kritiek uitte op het liederlijke leven van koning Dagobert I.
 
Pepijn kon pas zijn positie terugwinnen na de dood van Dagobert I (639), tevens door zijn steun aan Sigibert III te betuigen. Hij vormde korte tijd een sterke tandem met bischop Kunibert en genoot vrijwel de ganse steun van Austrasische aristocratie. Na zijn dood op 21 februari 640 werd Kunibert de sterke man van Austrasië. Volgens de legende liet Pepijns weduwe Itta zijn stoffelijk overschot in 642 overbrengen van Landen naar Nijvel. Ofschoon het stormde bleven de kaarsen van de lijkwagen branden. Pepijn wordt ook wel eens de eerste hertog van Brabant genoemd. Hij is de stamvader van het Karolingisch koningshuis, waardoor Karel de Grote een verre achterkleinzoon van hem is. Zijn feestdag valt op 21 februari.

(Bron afbeelding: Chroniicke vande hertoghen van Brabant - van Haecht Goidtsenhouen, Laurens - Jaar 1612 - Universiteitsbibliotheek KULeuven)
 

 

De naam Pepijn de Oudere werd in de 13e-14e eeuw in de werken van dichters en kroniekschrijvers geschreven als 'Pepijn van Landen'. Pepijn ging de geschiedenis in met deze éne kwalificatie 'hertog (dux) en hofmeier (maior domus)'. Als men hem later de bijnaam 'van Landen' heeft gegeven, dan moet hij er wel gewoond hebben, moet er begraven zijn en moet er een kerk (temple chrétien) opgericht zijn onder aanroeping van zijn heilige dochter Gertrudis. (Alphonse Wauters, 1883. Landen. Description, histoire, institutions. pag. 30).

Een extract uit de 'Brabantsche Yeesten' van Jan Van Boendale (1300-1325)
Maer te Landen hi te woenen plach,
Op een stede, daermen noch mach
Sien staen ene oude hofstat:
Oude Landen heet noch dat.
Dese wan den eersten Pippijn;
Landen was die hoefstat sijn:
Dese hiet Pippijn van Landen,
Vrome was hi van handen:
Dit was dierste hertoghe.
Hi was wijs, van herten hoghe;
Coene ende stout was al sijn lijf;
Dese Pippijn ghewan een wijf,
Die ute Aquitanien was gheboren,
Dat [wi] Gascoenien noemen horen,
Itta hiet si, bi rechter namen.
Drie kinder hadden si te samen:
Die een was een sone,
Grimolt hiet die gone,
Die ander was, als ict versta,
Ene dochter, die hiet Begga;
Die derde was sinte Ghertruut, ...

Austrasië: is de naam waarbij het oostelijk deel van het Frankische Rijk in de Merovingische tijd, namelijk het gebied tussen Maas en Rijn, werd aangeduid.

Neustrië ('het nieuwe Westen'): het (noord)westelijk deel van het Frankische Rijk in de Merovingische tijd. Het grensde in het noorden aan de Scheldemonding, in het zuiden aan de Loire en in het oosten aan Bourgondië en Austrasië. De voornaamste steden waren Soissons, Parijs, Orléans en Tours. Het begrip Neustrië ontwikkelde zich op het einde van de 6de eeuw als reactie op de particularistische gevoelens in het oostelijke, sterk Germaanse deel van het Frankische Rijk (Austrasië). In Neustrië was de vermenging van de Franken met de autochtone bevolking het vroegst tot stand gekomen, hetgeen tot de romanisering van een groot deel van de Franken in dat gebied had geleid. (zie kaart)

De Austrasische edelman en vader van Pepijn is Carolomannus (ook Carloman). Wie deze in feite was weet men niet. Carolomannus zou na vele zwerftochten zich in Haspengouw gevestigd hebben en hij schijnt vooral op militair vlak actief te zijn geweest. (Thil-Lorrain, p. 4-5).

In het Merovingisch Rijk was een dux (meervoud: duces) eerst het militair hoofd van een leger of van een graafschap. Doch tijdens de troebele tijden op het einde van de 6de eeuw wisten de duces hun militaire macht op die wijze te verbreiden dat zij soms zeggingsmacht verwierven over meerdere graafschappen. (J.A. Van Houtte, J.F. Niermeyer, e.a., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel I. Leuven 1948 (p. 270).)
De hofmeier (maior domus) was vroeger het hoofd van de domestici of knechten, maar in het Merovingisch Rijk kreeg hij het beheer van de hofhouding en de leiding van het staatsbestuur toegewezen. Al in de 6de eeuw stelt men vast dat de hofmeier de voornaamste raadgever van de koning en soms de leider van zijn politiek was. Op het einde van de 6de en het begin van de 7de eeuw konden de hofmeiers hun macht uitbreiden, dankzij de onenigheid tussen de koningen. Het valt echter te betwijfelen of Pepijn de Oudere in de 7de eeuw al zo'n grote macht had. Alleen Dagobert I (623-639) kon zich nog als koning laten gelden, maar zijn opvolgers, de zogenaamde 'vadsige koningen', bemoeiden zich nog nauwelijks met politiek en lieten het bestuur over aan de hofmeiers. (J.A. Van Houtte, J.F. Niermeyer, e.a., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel I. Leuven 1948, p. 265)

De val van het Austrasisch koninkrijk in 613. Het voor korte tijd onder Chlotarius I (+561) verenigde Frankische Rijk was na zijn dood weer in deelrijken uiteengevallen. Austrasië werd toegewezen aan zijn zoon Sigibert I (561-575). Toen deze in 575 vermoord werd, erkende de edelen van Austrasië zijn vijfjarig zoontje Childebert II (575-596) als koning. Maar over het regentschap over hem en zijn nakomelingen was voortdurend strijd tussen Sigiberts weduwe Brunehilde (Brunichilde) en de Austrasische vooraanstaande adel, de zogeheten 'rijksgroten'. Uiteindelijk riepen zij de hulp in van de Neustrische koning Chlotarius II (+629) om een einde te maken aan de tirannie van koningin Brunehilde die bijna 40 jaar geduurd had. Volgens Chlotarius zou zij zich schuldig gemaakt hebben aan de dood van maar liefst 10 Frankische koningen, die hij allen bij naam wist te noemen. Ze werd gevangen genomen en in handen van haar vijanden ging de vrouw een afschuwelijke dood tegemoet. Op bevel van Chlotarius werd ze drie dagen gemarteld en ten overstaan van alle manschappen vernederd en rondgereden - volgens de traditie op een kameel. Ten slotte werd ze aan de staart van een wild paard gebonden en onder de hoeven van het woest galopperend dier vermorzeld, tot ze haar ledematen verloor. Als tegenprestatie voor de steun van de adel bij het ten val brengen van koningin Brunhilde vaardigt Chlotarius II een edict uit, waarin hij zich verplicht de koninklijke beambten (graven) te kiezen uit de grondbezitters van de graafschappen. In 614 benoemt hij Arnulf, één van de leiders van de adellijke oppositie tegen Brunhilde en vriend van Pepijn, tot bisschop van Metz. Door dit edict verwierf de adel belastingsvrijdom en bestuurlijke macht, maar vooral de functie van hofmeier wordt versterkt. (Bron: L. Van der Tuuk, Koningen en Krijgsheren, 2009. Omniboek, p. 72)

De Austrasiërs krijgen in 623 een eigen onderkoning, Dagobert I. De groeiende economie in Austrasië had het zelfvertrouwen en de daaruit voortvloeiende macht had het zelfvertrouwen van de adel doen toenemen. Na enige jaren nam de aristocratie dan ook geen genoegen meer met alleen een eigen hofmeier. In 623 eisten zij hun eigen koning om de zelfstandigheid en eigen identiteit van Austrasië te benadrukken. Om de Austrasische particularisten de wind uit de zeilen te nemen, besloot koning Chlotarius zijn zoon Dagobert tot onderkoning te kronen. Aanvankelijk had hij onder meer de Ardennen buiten het deelrijk van zijn zoon willen houden, maar hij moest onder Austrasische druk ook dit gebied afstaan. Hier hadden de Maassteden Dinant, Namen, Hoei, Luik en Maastricht in de loop van de 6de eeuw een krachtige ontwikkeling doorgemaakt, een duidelijk teken dat het opkomende deelrijk Austrasië aan betekenis en politieke macht begon te winnen. In de grotere zelfstandigheid die Dagobert I kort na zijn aantreden van zijn vader eiste, was de stem van de Austrasische rijksgroten te herkennen. Hij functioneerde dan ook sterk onder invloed van deze aristocratie, waaronder bisschop Arnulf van Metz en hofmeier Pepijn de Oudere. Hoewel de kroniekschrijver Fredegarius Pepijn een onwankelbare betrouwbaarheid en rechtschapenheid toedichtte, behartigde hij in zijn nieuwe positie eerder de belangen van de aristocratie dan die van de koning. (Bron: L. Van der Tuuk, Koningen en Krijgsheren, 2009. Omniboek, p. 74-75).

De Austrasiërs komen in 632 in opstand tegen koning Dagobert I. De opstand werd geleid door Pepijn de Oudere. Zijn vriend bisschop Arnulf van Metz was inmiddels uit zijn functies teruggetrokken en leidde een bestaan als kluizenaar. In zijn plaats kwam de ambitieuze bisschop Kunibert van Keulen. Vermits de koningstroon zich sinds 629 in Parijs bevindt, zagen de Austrasiërs het centrum van de politieke macht naar daar verschuiven. Zij eisten daarom weer eens hun eigen koning. Dagobert I kon niet om het sterk opgekomen economisch overwicht en het daaruit voortvloeiend politiek bewustzijn heen, en kroonde daarom zijn 3-jarig zoontje Sigibert III in Metz tot koning van Austrasië. Zo gaf hij de macht over aan de rijksgroten, zoals hofmeier Adalgisl en bisschop Kunibert. Zij traden als voogd van Sigibert III op, die daarmeer onder hun regentschap stond. De opstandeling van het eerste uur, Pepijn de Oudere, had intussen het veld moeten ruimen en kon pas zijn positie terugwinnen na de dood van Dagobert I (639), tevens door zijn steun aan Sigibert III te betuigen. Hij vormde korte tijd een sterke tandem met bischop Kunibert en genoot vrijwel de ganse steun van Austrasische aristocratie. Na zijn dood op 21 februari 640 werd Kunibert de sterke man. (Bron: L. Van der Tuuk, Koningen en Krijgsheren, 2009. Omniboek, p. 76).
Pepijn van Landen wordt als zalige beschouwd maar is, in tegenstelling tot zijn vrouw en twee van zijn kinderen, niet officieel zalig verklaard.

"Toen koning Sigibert stierf, liet hofmeier Grimoald diens onmondige zoon Dagobert (II) tot monnik scheren. Hij zond hem onder de hoede van de bisschop Dido van Poitiers naar Ierland en zette zijn eigen zoon op de troon. Maar de Franken kwamen hiertegen in opstand. Grimoald werd gevangen genomen en naar koning Chlodovech gestuurd om hem te bestraffen. In Parijs werd hij in de ketenen geslagen en in een kerker geworpen. Hij moest voor het leed dat hij zijn heer had aangedaan vreselijke martelingen ondergaan voordat hij terechtgesteld werd." (uit: Regino Chronicon, Liber de gestis regum Francorum - Regino Kroniek, Boek van de daden van de Frankische koningen, hoofdstuk 43). Sigibert III stierf vroegtijdig in 656 en Pepijns zoon Grimoald greep naar de macht door zijn eigen zoon, die hij de Merovingische naam Childebert had gegeven, op de troon te plaatsen (Parijs). Hij had eertijds zijn zoon laten adopteren door Sigibert III, vandaar de naam Childebert 'de Geadopteerde'. De rijksgroten keerden zich tegen Grimoald en riepen de hulp in van de Dagoberts (I) jongste zoon, de Neustrische koning Chlodovech II om Grimoald en zijn trawanten te straffen. Childebert 'de Geadopteerde' , die geen echte Merovinger was, regeerde vermoedelijk tot zijn dood in 662.
Terug naar de inhoud