Middeleeuwen
Wie zich van een vlotte en gezonde reis zonder pech wilde verzekeren bad niet alleen tot de H. Gertrudis, hij dronk ook haar minnedrank.
In de middeleeuwse ‘Ballade van Sint-Geertruden-Minne’ (o.a. gemoderniseerd en geannoteerd door J. Van Mierlo) wordt verteld hoe een ridder, smoor- en hartstochtelijk verliefd, elke dag de schone Geertruud in haar klooster opzoekt, het niet waagt zich te declareren, zijn fortuin fors maar tevergeefs aan goede zaken spendeert om haar te charmeren, blut en diep vertwijfeld ronddoolt, en dan de baarlijke ‘vijand’, d.w.z. de duivel als duivelse redder in de nood, ontmoet, en hem met uitstel van betaling zijn ziel verkoopt voor zeven jaar overvloed (7 is een heilig getal). Bij het verstrijken van die tijdspanne rijdt de ridder uit, in een weelde van wanhoop en vol danige vrees. Op aansporen van Geertruud heeft hij wel St.-Jans geleide en haar minnedrank gedronken. Hij vaart er wel mee; als hij de duivel, zijn ‘zielige’ schuldeiser, treft, laat die hem knarsetandend vrijuit gaan; tegenover Geertruud, die schrijlings op het paard achter de niets vermoedende ridder zit, stokt zijn diabolische macht.
‘De dronk van St.-Geerten minne’ was een dronk van liefde voor Sint-Gertrudis, met dien verstande dat hij het welzijn van de drinker moest ten goede komen. Het drinken was de geste die als uiterlijk bewijs moest gelden dat men zijn vertrouwen in de heilige stelde. In ruil voor het geschonken vertrouwen verwachtte men van haar de nodige bescherming – op reis of tijdens een hachelijke onderneming. Op de keper beschouwd bracht men dus een toost uit op zijn eigen veiligheid, via een tussenpersoon. Die aangeroepen tussenpersoon kon, naast St.-Gertrudis, ook St.-Jan zijn, en dan sprak men niet van Sint-Jans minne maar van Sint-Jans gelei(de). In de ‘Zwarte gids voor België’ (Standaard Uitgeverij, 1972, p. 76) onderstreept Paul Koeck (of Paul Lambert, de medeschrijver): ‘In Nijvel, maar ook in Ternat en Leuven, heeft lang het gebruik geleefd dat men de Sinte-Geertrude minnebeker uitdronk vooraleer op reis te gaan.’ De beker bevindt zich volgens de auteurs in de collegiale kerk van Nijvel (Nivelles).
Minne en Freya en dronk
Het woordje min(ne) in onze context doet onvermijdelijk denken aan liefde – met het eerder gezegde voor ogen weliswaar vaak geen onbaatzuchtige liefde – en zo kan het natuurlijk wel begrepen worden, maar oorspronkelijk betekent het herinnering, gedachtenis, aandenken; de etymologen J. Vercouillie en J. de Vries geven dat allebei aan, en Van Dale vermeldt het eveneens. De Germanen dronken bijvoorbeeld ter nagedachtenis aan overledenen, om hun helden te gedenken, ter ere van hun goden en godinnen, ter ere van Freya voor een ongestoorde tocht. Freya werd in de kersteningsperiode vervangen door St.-Gertrudis en de ‘heidense’ heildronk ter ere van Freya werd de christelijke dronk van Sint-Geerten minne.
De aangehaalde ballade zal de populariteit van de dronk voor een behouden reis zeker in de hand gehouden hebben, maar de ballade heeft het verhaal van Gertrudis’ afwijzing van het huwelijksaanzoek van de verliefde ridder wel wat vervormd. Hoe dan ook, de manier waarop ze de reizende ridder uit de klauwen van de duivel redt, zal er wellicht meer toe bijgedragen hebben om haar als patrones van de reizigers te vereren dan de miraculeuze redding van Ierse pellegrini /pelgrims/zendelingen/missionarissen/ uit de muil van het zeemonster. Maar wie kan – met alle fluctuaties voor ogen – de impact van ballade, vertelling, vita, mirakelverhalen, volksoverlevering, traditie, pelgrimage, prediking, iconografie, geloof, bijgeloof… kwalitatief, geografisch en diachronisch juist bepalen? Duidelijk is dat de ‘dronk van Sint-Geerten minne’ wijst op het leegdrinken van de Sint-Gertrudis-minnebeker, ter nagedachtenis van, ter ere van, uit liefde tot St.-Gertrudis. Ik herhaal en vul aan: die ‘dronk’ was een afscheidsdronk voor een veilige tocht, een dronk genomen/uitgebracht/ingesteld/ten name van St.-Gertrudis.
Naast ‘Sint-Geerten minne’ heb ik ook ‘Sint Geertens minne’ aangetroffen. De twee vormen verwijzen niet naar een mannelijke heilige, zoals men eerst zou kunnen denken, maar naar Sint-Gertrudis; zie ‘Sinte Geertruiden minne’.
In verband met Sint-Geerten minne ben ik gestoten op ‘berkenmeyer’. Het betekent: beker vervaardigd uit een dikke tak van een berk, waarbij men de ruwe schors om het hout liet zitten. Gangbaar is het woord alleszins niet meer. Gebezigd werd het o.a. door Vondel. Eigenaardig is dat ik in ‘Bijdragen tot de oude Nederlandsche letterkunde’ op pp. 464 en 465 dit lees: ‘de dronk: Sinte Geertruiden minne’, alsof ‘minne’ synoniem zou zijn van ‘dronk’, en dat is het dus niet. ‘Dronk’ betekent uiteraard ‘slok, teug; toost; hoeveelheid drank’. Of die te drinken of gedronken drank ter ere van St.-Gertrudis bronwater was, of wijn, of bier, of mede (een door gisting uit gekruide honing bereide drank: honingdrank), of een speciaal brouwsel, valt voorlopig niet te achterhalen.
Het Landense Sinte Gitter in het teken van water
Feit is dat de magische en helende kracht van water door diverse culturen liep en loopt. Heilig voor bijv. de Kelten, de Romeinen, de Germanen… was vooral bronwater, maar ook waterlopen waren heilig. Waarschijnlijk bevatten heel wat (drink)bekers, vazen, schalen die in graven waren bijgezet, water of een andere drank. Zo ook de 7de-eeuwse tuimelbeker (voetloze beker met ronde bodem) in licht blauwgroenig glas die uit de Merovingische necropool (begraafplaats) in het Landense Sinte Gitter, zijnde het Sinte-Gertrudisdal, opgegraven werd(1) – een sober maar elegant en voor zijn tijd allicht een luxeobject, vooral qua grafmobilair. Ook de aldaar blootgelegde talismanische, doorboorde jakobsschelp (een losse vondst), kan verwijzen naar een watercultus. Het Merovingische grafveld van Sinte Gitter ligt dicht bij een bron en een beek. De eerste graven, noordzuid gericht, wijzen niet ontoevallig (?) naar de bron, in tegenstelling tot de latere, zogenaamde georiënteerde graven, die naar het oosten, de opgaande zon, het Heilig Land, Jeruzalem, kijken.
Uit een bron borrelt levenswater, leven, eeuwig leven, onsterfelijkheid. Bronwater ontspringt aan moeder aarde, de Grote moeder, het wordt geboren uit de wereldschoot, de ‘prima materia’. Een bron verwijst naar geboorte, oorsprong, vruchtbaarheid, reiniging, bevrijding, regeneratie, vernieuwing, herstel. In het midden van het aards paradijs ligt de bron van de levenswateren aan de voet van de levensboom, de boom des levens. Eigenaardig genoeg worden bronnen ook geassocieerd met het dodenrijk. Maar aangezien ze in contact staan met de onderwereld, hebben ze toegang tot het positieve van de ‘andere’ wereld, en bevat hun water vaak helende en wensvervullende krachten. Hun water wast het oude afstervende/afgestorven leven weg, en heiligt het nieuwe.
Water, in ’t algemeen, staat voor het schoonwassen en voor het vloeien, het voortdurende vloeien, de veranderlijkheid van het leven, het herleven, in tegenstelling met de verstarring van de dood.
Was de Landense bron die in het historische dal ligt dat nu Sinte Gitter heet (te Sint-Gertrudis-Landen), een heidens heilige bron vóór de bouw in de 7de eeuw van de eerste kerk aldaar, een bron wier water toen al wensvervullende, helende eigenschappen bezat? (Zie ook mijn ander artikel ‘Sint-Gertrudis, muisheilige bij uitstek’.) Hoe dan ook, bronwater is per definitie drinkwater, water dat geschikt is om op ieder ogenblik gedronken te worden, en mensen hebben zich uiteraard gevestigd in zijn omgeving, en in die van de beek (waarin ze zich gewoon konden wassen en de was doen). Toen de eerste Landense kerk (dus gebouwd naast de bron) St.-Gertrudiskerk genoemd was, bezochten ook (meer?) pelgrims haar, dronken van het heilige water van de St.-Gertrudisbron en namen er hoeveelheden van mee naar huis. Was de drank die men dronk ter minne van St.-Gertrudis oorspronkelijk bronwater = water uit de St.-Gertrudisbron, niet alleen uit die van Landen maar ook uit die van andere St.-Gertrudisbronnen in België en in het buitenland? De ‘dronk van Sint-Geerten minne’ werd eveneens in herbergen/taveernes uitgebracht, en wijn of bier waren dan meer dan waarschijnlijk aangewezen dranken. (Zie ook supra.)
Addendum
Om elk misverstand omtrent de Landense St.-Gertrudiskerk uit de weg te ruimen: de eerste St.-Gertrudiskerk in het St.-Gertrudisdal ging terug tot de 7de eeuw, evolueerde door de eeuwen heen tot ze op het einde van de 15de eeuw in verval geraakte, en in het midden van de 18de eeuw gesloopt werd. De in 1958 en 1981 blootgelegde grondvesten van die oude kerk zijn te bezichtigen op de Landense archeologische site. De nieuwe, neoromaanse St.-Gertrudiskerk (°1758) ligt in het nieuwe Landen (ontstaan omstreeks 1200) op minder dan 2 km van de geruïneerde oude kerk.
Voetnoot
(1) Opgegraven onder leiding van J. Mertens in 1958-59 uit het Merovingische grafveld te Sint-Gertrudis-Landen. Zie artikel ‘Tombes mérovingiennes et églises chrétiennes, Arlon, Grobbendonk, Landen, Waha” 1976, in Archeologica Belgica, nr. 187, vertaald door P. Delameillieure in Ons Landens Erfdeel (nrs. 1, 2 en 3) - in nr. 2 p. 28. De voetloze drinkbeker staat o.a. afgebeeld in ‘blik op het bodemarchief van oost-brabant’ onder redactie van Arnold Provoost, Leuven, 1981, p. 123.
Bron: Wemans G. (2009). 250 jaar Gertrudisparochie Landen. Jubileumcomité Sint-Gertrudis Landen. p. 26-28 (Bijdrage van Rody Vanrijkel).